Wat is een ablatie?
Tijdens boezemfibrilleren zijn de elektrische signalen van het hart onregelmatig. Dit zorgt voor voor onregelmatige hartslagen. Daarnaast komen de signalen voor op willekeurige plekken van het hart, waar zij zich normaal gesproken niet voordoen.
Bij een ablatie wordt het hart beschadigd op de plekken waar deze elektische prikkels ontstaan. Deze plekken krijgen na verloop van een aantal maanden de vorm van littekenweefsel. Het is de bedoeling dat de littekens de onregelmatige elektrische prikkels verstoren, zodat er zich geen ritmestoornissen meer voordoen.
Katheterablaties
Een veelvoorkomende ablatietechniek bij boezemfibrilleren is de katheterablatie. Hierbij wordt een plastic buisje met een slangetje via de lies ingebracht. Het plastic buisje geeft toegang tot het bloedvat die naar het hart gaat.
Vervolgens wordt een dun slangetje met elektrodes (de ‘katheter) aan de tip opgevoerd. Deze elektrodes worden gebruikt om elektrische signalen in het hart te meten. Door op meerdere plaatsen elektrische signalen te meten kan de elektrische geleiding in het hart in kaart worden gebracht.
Daarna wordt het hartspierweefsel waar de hartritmestoornis vandaan komt vernietigd. Dit kan door middel van:
- verhitting (‘radiofrequente ablatie’)
- of bevriezing van het weefsel (‘cryo-ablatie’)
De katheterablatie van boezemfibrilleren heet ‘pulmonaal vene isolatie’. Hierbij worden de vier longaderen, die in de linker boezem uitmonden, geïsoleerd van de linker boezem door rondom elke longader een litteken in de vorm van een cirkel te maken. Hierdoor kunnen extra slagen die in de longaderen ontstaan de linker boezem niet meer bereiken en dus geen boezemfibrilleren meer veroorzaken.